Nieuws/optredens
RECTIFICATIE
In de fraai vormgegeven Utrechtse Gedichtenkrant (een initiatief
van het Utrechts Stadsdichtersgilde) is een storende tikfout
in het gedicht van gildelid Jan van der Haar geslopen.
Hieronder het gedicht in de oorspronkelijke tekst.
’s Heeren dreven
De fijndruppelige heiigheid viel over
onze silhouetten en het Utrechts land-
schap, dat over een bejaarde hoop grijs-
tinten bleek te beschikken en veel lucht.
Voor we de Beukenburgerlaan in liepen
hoorden we een boomsnoeier snerpen.
De takken lagen ingetogen op de grond.
Links, weer grijs en bomen verder, zagen
we ditmaal kleine pronte vogelbolletjes
bij elkaar: ik dacht aan winterkoninkjes.
We lachten om de bezige mollen rechts
van ons, die niet uitgegraven raken en
onvermoeid als wij hun weg vervolgen.
Jan van der Haar
Elf gedichten en duizenden ‘poëziekaarten’ voor Utrechts zorgpersoneel
Het Utrechtse Stadsdichtersgilde heeft gedichten geschreven voor het zorgpersoneel in Utrecht. Begin volgende week worden in totaal 4.500 poëziekaarten, met daarop de gedichten, uitgedeeld aan zorgmedewerkers in Utrechtse ziekenhuizen. Het gilde wil hen ‘een hart onder de riem steken nu de werkdruk hoog blijft’.
De elf stadsdichters schreven elk een nieuw gedicht voor de zorgmedewerkers. Ontwerper en illustrator Leine maakte er vervolgens verschillende kaarten van. Die kaarten worden komende week aan het zorgpersoneel uitgedeeld van het UMC Utrecht, het Diakonessenhuis en het St. Antonius Ziekenhuis.
Stadsdichters Ruben van Gogh en Els van Stalborch brengen de kaarten langs bij de ziekenhuizen, waar ze volgens het gilde ‘worden uitgedeeld tot ze op zijn’.
“De IC’s worden nu misschien wel leger, maar de werkdruk blijft vaak onverminderd hoog, zeker met al die inhaalzorg”, zegt Anne Broeksma, een van de stadsdichters.
“We doen dit niet alleen om te bedanken voor de afgelopen twee jaar, maar voor alle mensen die zó hard blijven werken aan het bereikbaar houden van de zorg voor iedereen.”
DUIC 4/2/2022
Jarige Domtoren krijgt nieuw stadsgedicht
Bij elke stap
In dit gedicht begint iemand een put te graven,
lopen mensen in molens in het licht van de maan.
Door voeten te verzetten worden stenen opgetakeld.
Wie hoger wil moet eerst de deken van de aarde opslaan.
Ik denk aan de Toren van Babel, die ene in Wenen
geschilderd door Bruegel. Een wervelstorm in steen gegoten.
Vanaf verre zeeën voeren schepen leem en kleisteen aan.
Mannen met bolle koppen slaan spijkers, kruipen als termieten
rond de laagste galerijen en niemand durft het gebouwde
nog in bedwang te houden.
In dit gedicht doet men het rustiger aan.
Hief een toren zich op in evenveel jaar als toen een mensenleven.
Mysterie op mysterie voor wie geen bouwtekening kan lezen
maar in dit gedicht spreekt men door zeven eeuwen heen
nog steeds dezelfde taal.
Hoor hoe de wind kolkt in de achthoekige lantaarn,
onrustig danst onder kledinglagen. Naar houvast zoekt,
ons dan weer laat gaan. Bij elke stap worden we dieper
in het steen getrokken. Bewegen de touwen langs vaste banen.
Komen we in het verleden aan.
Anne Broeksma
HET UTRECHTS STADSDICHTERSGILDE van Fred Peninnga
HET UTRECHTS STADSDICHTERSGILDE
We vroegen belet voor een goed toekomstgesprek
we sloegen de trom, de bazuinen geheven,
we droegen poëzie naar een eeuwiger leven.
We joegen doelgericht op een nest-eigen plek
aan het plein, tussen de mensen, niks verheven
op de Neude, wat het gilde wilde: een stek.
Aan kwetterende letteren nooit meer gebrek
Ton zag dat en heeft ons een plekje gegeven.
Bibliotheek en poëzie gaan met elkaar
door één deur. Dat heet verbinding of relatie
of als het toch moet rijmen: een bijzonder paar!
In beginsel is Ton een man van de regie
de gedroomde directeur, de chef, de baas, maar
het laatste woord blijft altijd aan de poëzie.
Fred Penninga
(lid van het Utrechts Stadsdichtersgilde)
Eenzame Uitvaart van Xin Chen (1979 – 2021)
Sint Barbara, 28 mei 2021
Dichter van dienst: Ruben van Gogh
Verslag: Dorien Dijkhuis
Mijlenver van huis
Er waaiden geluiden over waar je was:
een kakofonie aan onbekende klanken
die om gerechten vroegen, en dranken.
En rauw vervolgens de vertalingen, alleen
voor jou of een collega te verstaan,
in die van de wereld afgescheiden keuken
in een sushirestaurant te Zaltbommel.
Mijlen en mijlenver vandaan van China,
waar een vrouw was die wachtte
op een teken van leven, of een gesprek
— en bleef dat in gebreke, dan minstens
toch een cheque. Nu lig je ver van dat alles
op een plek die niemand ooit voor je had
bedacht, als een verkeerd besteld gerecht
dat niet naar een tafel wordt gebracht.
Geen taal voorhanden in deze eeuwigheid,
geen gerechten, geen drank, geen gesprek;
niet eens de mogelijkheid tot spreken,
nooit meer zo’n cheque. Er blijft alleen
de stilte over, mijlenver van huis: stilte
die in den vreemde is blijven steken
op een onbekende plek.
Ruben van Gogh
Donderdagmiddag half vier krijgen we van de gemeente een verzoek voor een Eenzame Uitvaart: morgenochtend half tien. Op 21 mei overleed in het UMC een Chinese 41-jarige man, Xin Chen. Dat is al bijna een week geleden. Waarom het zo lang geduurd heeft voor ons het bericht bereikte of wat de doodsoorzaak is, weten we niet. Alleen dat hij in een sushirestaurant in Zaltbommel werkte en in het UMC Utrecht is overleden.
Ruben stuurt een mailtje naar de leden van het Dichtersgilde met de vraag of er iemand is die op deze extreem korte termijn een gedicht kan schrijven. Als niemand reageert zal hij het zelf doen. Ik kan me niet voorstellen dat het kán, in een paar uur een gedicht schrijven voor een onbekende waarvan we zó weinig weten en dat desondanks enigszins recht doet aan een mensenleven. Zelf heb ik het lef niet. Als zich om zeven uur nog niemand heeft gemeld, begint Ruben aan zijn titanenklus. Wanneer ’s avonds laat een mail in mijn inbox ploft met het gedicht erin en het verzoek om het te printen, weet ik dat het dus wél mogelijk is. Ruben heeft het bewezen.
In de tussentijd speuren we nog naar sporen, maar stuiten op dichte deuren. Google levert niets op, de eigenaar van het sushirestaurant spreekt slechts Chinees, niemand weet waar Xin Chen woonde, het UMC kan vanwege de AVG-privacywet helaas niets zeggen over zijn laatste uren of de doodsoorzaak en de uitvaartondernemer weet net zo weinig als wij. Het enige wat we nog te weten komen is dat Xin Chen pas drie maanden in Nederland was, dat hij een hoofdwond had én dat er wel degelijk nabestaanden zijn. In China. Een echtgenote. Telefonisch heeft zij via een Chinese boekhouder laten weten dat ze graag wil dat haar man gecremeerd wordt om de as uiteindelijk naar China te laten transporteren, maar dat ze zelf geen geld heeft om de crematie te betalen. Geld voor een ticket om de uitvaart bij te wonen is er ook niet.
’s Ochtends schijnt de zon. Het is een van de eerste echte zomerse dagen. Ruben zit al te wachten op het muurtje bij Sint Barbara. Hij heeft een bosje zonnebloemen gekocht. We worden begroet door uitvaartleider Claudia ter Wal en verzorger Herman Gresnigt van Barbara Uitvaartzorg. Niet veel later glijdt de zilveren rouwauto door het hek. Achterin staat de blankhouten kist. Terwijl die op een verrijdbare draagbaar wordt getild, biedt Claudia ter Wal – geheel onnodig – haar excuses aan voor het feit dat we pas op het laatste nippertje werden ingeschakeld. Zij kreeg de overlijdensmelding van het ziekenhuis en moest eerst zélf het nodige speurwerk doen om erachter te komen óf er nabestaanden waren en of die van plan waren om te komen voordat ze wist of het een ‘eenzame uitvaart’ zou worden of niet. Ook wist ze lange tijd niet of het lichaam moest worden begraven of gecremeerd. De communicatie met de Chinese boekhouder ging in gebrekkig Engels en liep daardoor nog eens extra vertraging op.
We lopen achter de kist aan naar het ‘armenveldje’. Grind knerpt onder onze schoenen. Krassende kraaien, uitbundig fluitende vogels, op de achtergrond het Utrechtse ochtendverkeer. De rode kater die op het kerkhof woont, komt aangerend en strijkt spinnend langs onze benen.
Ik vraag me hardop af hoe het kan dat de echtgenote van meneer Chen wil dat hij wordt gecremeerd en dat er nu toch een begrafenis plaatsvindt.
‘Omdat mevrouw dat zelf niet kon betalen’, zegt Claudia ter Wal. ‘Omdat er geen geld is, is de gemeente verantwoordelijk.’
‘Maar is cremeren dan duurder?’ vraag ik. ‘Is dat de reden dat de gemeente de wens van de echtgenote niet kan inwilligen?’
Cremeren blijkt goedkoper te zijn, maar zodra de gemeente verantwoordelijk is voor de uitvaart, wordt het standaard een begrafenis. Omdat er altijd later toch nog nabestaanden kunnen aankloppen voor het stoffelijk overschot en een eventuele herbegraving.
Ik begrijp het niet goed. Er zíjn hier toch nabestaanden? Zij willen geen begrafenis, maar een crematie om de as naar China te kunnen halen… Er is niemand die deze begrafenis echt wil.
We staan op ongeveer dezelfde plek als twee weken geleden toen we meneer van der Rijst hier begroeven. Ook toen stonden we er met lege handen. Nu voelen onze handen nog leger, omdat we weten dat er in China een vrouw is die rouwt zonder echt afscheid te kunnen nemen. Die zelfs niet eens de as van haar overleden man zal kunnen bijzetten of uitstrooien, omdat hij ligt begraven op een Nederlands kerkhof.
De kist wordt boven de kuil gereden. We zwijgen. De grafpoes drentelt rond de kist, snuffelt aan de roos die Barbara Uitvaartzorg op het deksel heeft gelegd. Dan leest Ruben het gedicht dat hij gisteravond in een paar uur schreef. Door de strofes over onbekende klanken en gerechten moet ik denken aan de gerechten die ik in China at. Gerechten die volgens mijn vertaal-app ‘Healthy rape soup’, ‘Dip of phyllostachys pubescens’, ‘Family portrait shrimps’ of ‘Dog comes next’ heetten.
Wat als ik tijdens de reizen die ik in China maakte zou zijn overleden. Zou de ambassade zich er dan niet mee hebben bemoeid? Zou mijn lichaam dan niet zijn gerepatrieerd om me in Nederlandse bodem te begraven?
’s Avonds schenk ik het laatste restje rijstwijn uit de fles die ik een paar jaar geleden in Chengdu kocht. En ik brand een stokje wierook. Om de honger van de overleden geesten te voeden zoals ze op sommige plekken in China gewend zijn te doen.
Dorien Dijkhuis
Eenzame Uitvaart van H. van der Rijst (1946 – 2021)
Sint Barbara, 12 mei 2021
Dichter van dienst: Ruben van Gogh
Verslag: Dorien Dijkhuis
Aanklacht in inkt
Je hebt de bewijzen van je bestaan in inkt
aangebracht op bijna iedere plek
van je huid. Zelf wist je dondersgoed waar
dat allemaal om was: iedere beslissing,
ieder markant moment, als vergewissing
geuit tot een besluit op levend perkament.
Wij, die daarvan weten, weten verder niets:
we hebben geen document voorhanden
dat ons vertelt wie je nog meer bent
dan je naam, je leeftijd en die inkt alleen.
Er is een drietal letters uit het alfabet – avg –
dat ons belet meer te weten dan het gissen
dat er mensen moeten zijn die je missen
als zij wisten dat je er niet langer bent.
Rust zacht, geef dan de tijd maar het respijt
om nog te zien hoe en wie je werkelijk was
met die lijnen op je lijf, strepen as, die hier
met jou stilzwijgend in de grond verdwijnen.
Ruben van Gogh
Op maandagmiddag 10 mei komt een bericht binnen van de gemeente dat in het UMC dhr. Herman van der Rijst is overleden. Omdat hij geen nabestaanden heeft, krijgt het Dichtersgilde van de gemeente Utrecht het verzoek voor een Eenzame Uitvaart. De begrafenis is anderhalve dag later al, op woensdagochtend 12 mei. Veel tijd om uit te zoeken wie meneer van der Rijst was, om een gedicht op maat te kunnen schrijven, is er niet. Dat is frustrerend. Vooral omdat die informatie er wel ís, maar niet met ons kan worden gedeeld vanwege de AVG, de Algemene verordening gegevensbescherming.
Ook uitvaartondernemer Ronald van Overbeek van Barbara Uitvaartverzorging tast in het duister. Wel weet hij dat corona niet de doodsoorzaak was. Dankzij de geboorteakte die van Overbeek in handen heeft gekregen weten we dat Herman van der Rijst in juni 1946 in Utrecht werd geboren en dat hij dus net geen 75 geworden is. Wat ze bij Barbara Uitvaartverzorging ook weten, omdat ze hem in de kist hebben gelegd, is dat zijn lichaam bedekt was met tatoeages.
Hoe schrijf je een gedicht voor iemand als je niets van hem weet? Hoe doe je een mensenleven recht als je niet weet wie hij was? Er zit niets anders op dan zelf op onderzoek uit te gaan. We google’en, checken Facebook, pluizen social media na. Ruben belt een tatoeageshop met de vraag wat het betekent, een man van 70-plus die van onder tot boven onder de tatoeages zit. Ik bel de drie adressen die onder ‘H. van der Rijst’ in het telefoonboek staan om zijn adres te vinden, maar krijg één melding van een fout nummer en twee keer geen gehoor. Ook een speurtocht via Google Streetview, levert niets op. De tijd tikt door, de begrafenis nadert, Ruben moet beginnen met zijn gedicht om het op tijd af te krijgen.
Op woensdagochtend schijnt de zon. Sint Barbara bloeit. Atalanta’s fladderen boven de struiken.
Twee dragers staan al klaar bij de ingang, van Overbeek heet ons welkom en tien minuten later, stipt om half tien, glijdt de zilveren lijkwagen door het hek met directeur Pierre van Kooten achter het stuur. Hij stapt uit en opent de achterdeurtjes. De kist is van blank hout en er ligt een roos op met een kaartje eraan. Nadat de kist op een verrijdbare draagbaar is geschoven, stellen de twee dragers en uitvaartondernemers zich aan weerszijden op en dan lopen we langzaam naar het graf, Ruben en ik achter de kist. Al lopend proberen we het kaartje dat aan de roos zit te lezen.
‘Wat staat er?’, fluister ik.
‘Veel sterkte in deze moeilijke tijd’, fluistert Ruben terug, die betere ogen heeft.
Betekent dat dat er toch iemand was? Of is het de laatste groet vanuit het ziekenhuis? Het lijkt een tekst die gericht is aan de nabestaanden, maar die zijn er niet. De enigen die meneer van der Rijst naar zijn laatste rustplaats vergezellen, zijn de uitvaartondernemers en wij.
Even lijkt het erop dat er zich bij onze bescheiden stoet nog iemand aansluit. Een man van een jaar of vijftig volgt op enige afstand. Dan slaat hij op het laatste moment toch af naar een ander pad.
We balen. We hebben ergens het gevoel dat we meer hadden moeten doen. Meneer van der Rijst had dan misschien geen nabestaanden – geen kinderen of andere naaste familieleden – maar buren heeft iedereen. Misschien zijn er zelfs wel kennissen of vrienden die op dit moment niet op de hoogte zijn van zijn dood. Met een adres was het mogelijk geweest die mensen in te lichten en ze in staat te stellen afscheid te nemen. Met meer informatie was deze uitvaart wellicht niet eenzaam geweest. Het voelt kil. Wie heeft hier op dit moment iets aan privacybescherming?
Op het ‘armenveldje’ hebben de graven geen dekplaten of grafstenen. Op bordjes staan de namen, geboorte- en overlijdensdata. Het graf van Herman van der Rijst bevindt zich bijna achteraan. De dragers manoeuvreren de kist behendig boven de kuil. In de struiken stuiven mussen. Ronald van Overbeek geeft Ruben het teken dat hij zijn gedicht kan voordragen. Ruben legt een bosje paarse en roze bloemen op de kist en leest voor. Als zijn laatste woorden zijn weggestorven, klinkt alleen nog de wind in de beukenhaagjes en het getjilp van de mussen. We staan wat bedremmeld rond het graf waarin de kist langzaam wordt neergelaten.
Ik vraag naar de roos.
‘Die heeft hij van ons’, zegt Ronald van Overbeek. ‘Anders is het ook maar zo kaal.’
Hij verontschuldigt zich opnieuw voor de summiere informatie. Terwijl ook hij er niets aan kan doen dat we rondom de identiteit van meneer van der Rijst in het duister blijven tasten. Voor hem en voor Pierre van Kooten moet het ook triest zijn, zo’n eenzame uitvaart, bedenk ik. Gewoonlijk biedt een uitvaart troost aan de mensen die achterblijven, bewijst een begrafenis de overledene de laatste eer. Dat maakt hun vak mooi en waardevol. Een afscheid zonder nabestaanden… Dat is misschien wel het allerverdrietigste dat er bestaat.
We praten over wat we wel weten: de tatoeages.
‘Heel kleurrijk’, zegt Pierre van Kooten die het lichaam van meneer van der Rijst nog heeft gezien. ‘Heel mooi gedaan.’
Ik probeer me er een voorstelling van te maken: hoe meneer van der Rijst de tekeningen uitkoos om zijn lichaam mee te versieren. Elke tatoeage een herinnering aan iets dat voor hem belangrijk is geweest. ‘Wat voor tatoeages waren het?’ vraag ik.
Het spijt Pierre van Kooten, maar hij kan het me niet vertellen. ‘Ik heb ze in een oogopslag gezien’, zegt hij. ‘Ik zag dat ze kleurrijk waren en mooi van vorm. Maar ik heb ze niet uitgebreid bekeken. Dat voelt niet goed. Het is té persoonlijk. Te intiem.’
Ik denk aan de ironie van dit verhaal. Dat zeelieden vroeger tatoeages lieten zetten, onder andere om te kunnen worden geïdentificeerd na verdrinking. Meneer van der Rijst blijft een onbekende ondanks de hyperpersoonlijke tekens op zijn lijf. Van Kooten en Van Overbeek nemen afscheid. Ruben en ik nemen allebei een handje aarde en laten het zand in de kuil vallen. Doffe ploffen op de kist.
Een Atalanta fladdert boven het nog open graf. Die wordt ook wel admiraalvlinder genoemd, weet Ruben. Vanwege de rode strepen op de mouwen van de marine-uniformen.
Dorien Dijkhuis
Stadsgedicht Fred Penninga
Bij de grote onderhouds-en-herstel operatie aan de Domtoren kwamen enkele verzwakte pinakels aan het licht. Dat is gevaarlijk; ze kunnen breken en neerstorten. Eén van die pinakels is ‘gered’ en staat nu op de gemeentelijke Begraafplaats Daelwijck in Overvecht. Goed in het zicht, door de glazen wand, vanuit de Domtorenzaal (aula). Het bordje met het gedicht staat vlak langs het pad dat van de aula naar de begraafplaats loopt.
EEN TWEEDE LEVEN
Eeuwenlang sieren pinakels al de Dom
als toonbeeld van gotiek én van bouwtechniek.
Maar zelfs een steen wordt wel eens te zwak of ziek:
dus weggehaald, voor de veiligheid rondom
de Dom. IJk- én kijkpunt voor een breed publiek.
Wie kijkt er bij een vertrek nog even om;
wie ziet van ver die toren al? Onze Dom.
Thuis! Bekend terrein vermengd met romantiek.
Deze pinakel kreeg een tweede leven
– op deze begraafplaats, uitgerekend hier –
dat is nog nooit een sterveling gegeven.
Om naar later te kijken, als door een kier,
gedachten aan vroeger ruimte te geven.
Deze pinakel is, nog steeds, voor de sier.
Fred Penninga
Stadsgedicht van Ruben van Gogh
IN UTRECHTS WERVEN
ligt het verleden opgeslagen,
opeengestapeld tot voorbije dagen.
Deze werven hebben het van weemoed
zwaar te verduren, alsof het bovenlangs
rijdend vrachtverkeer de balans van zand
en steen doet schuren.
Al is zo’n snel gevonden metafoor meer
iets dat in een rapportage hoort
waarin het de kades tot kaders maakt,
gestut door een woud aan procedures
los van die gewelfde ruimtes zelf.
Werven klagen niet, zij bogen
op wat er aan goederen naar binnen
werd gesjouwd, de verhalen
waarmee hun bestaan werd volgestouwd
en hoe het hun later is vergaan.
Zie de werven aan het water staan,
zie dat complex van eigendomsverhoudingen,
zie de mensen die de werven nu betreden
zie ze opnieuw verdwijnen in een verleden
dat ook vroeger al werd behouden, met alles
wat er aan de werven werd toevertrouwd.
Ruben van Gogh
Gildemeester Utrechts Stadsdichtersgilde
Stadsdichter Hanneke van Eijken brengt ode aan mensen van Utrecht Sciene Park
Hanneke schreef het gedicht Hoe het licht valt op verzoek van Stichting Utrecht Science Park ter ere van World Poetry Day op 21 maart 2021. Hanneke draagt het gedicht voor in de bijbehorende Hoe het licht valt video.
HOE HET LICHT VALT
Wat verdwijnt als schaatslijnen op ijs, ligt gegrift in onze botten
het licht dat we een leven lang vingen
in onze haren, op onze huid
hoe meten we de dagen die ons door de lente droegen
de zwaartekracht van een jaar
hoe klinkt de echo van ons bestaan
hoe delen cellen tot weefsel, de toekomst
die hier om de hoek kijkt, alsof we tijdreizigers zijn?
hier worden ontdekkingen geboren naast de wieg van de dood
naast de vertakkingen van wat we weten
de wortels van leven
je vangt data zoals eerste sneeuw zonder wanten
zorgt dat longen kunnen groeien,
je legt een hand op een kinderwang
een klein teken in de tijd
ik stuur je een zacht applaus
als vallende vloksneeuw in een binnentuin
ik stuur je een geschreven vogel die voor je zingt
Hanneke van Eijken