Nieuws/optredens
Stadsgedicht Onno Kosters
Over de Jeremiebrug
‘De Kruisvaart hier stak ik, mij langzaam openend
of gesloten, een eeuwlang over, onwetend
van de Alendorper Vikingrijn, waar ik alleen
van dromen kon: een okergeel
en zwarte droom, dat kon geen toekomst zijn.
Jeremias du Chemin raakte opgejaagd verzeild
aan de kale Westerkade en opende zijn herberg, sloeg
tussen vreemd en eigen, nieuw en oud mij: brug.
Voelde zich welkom in de stad en werd van vluchteling
medeburger: vond hier zichzelf voorgoed terug.’
De Jeremiebrug over
‘Ik ben van Jeremias’ herberg weggeraakt,
één landhoofd is verzeild hier in de Esdoornlaan.
Ik ben een monument geworden, mijn bestaan
slaat tussen oud en nieuw en vreemd en eigen: mij.
Brug waarin een welkom zit verborgen.
Hier kruis ik na een eeuw, open of mij langzaam
sluitend, de Alendorper Vikingrijn, die onder mij
de plaats van de kades verklinkende Kruisvaart innam.
Ik droom ervan als niemand kijkt, een droom
in zwart en okergeel die werkelijk lijkt.’
Bron: https://www.routesinutrecht.nl/locaties/3377874737/jeremiebrug
Stadsgedicht Alexis de Roode
Na vele jaren getouwtrek komt er nu toch een gebouw in Utrecht dat de competitie met de Dom wil aangaan: de 140 meter hoger woontoren MARK, van consortium KEES. Het complex bestaat uit drie flats en wat laagbouw en komt te staan in Leidsche Rijn. Alexis de Roode vindt het maar niks en schreef er een hekeldicht over dat ook in DUIC werd gepubliceerd.
Gebouw MARK. Van consortium KEES.
Aan de rand van de stad
komt nu een flat van 140 meter hoog,
die MARK moet heten. Zeker een hommage
aan het geestelijk gat dat dertien jaar ons land opvrat?
Na vier letters was de visie op.
MARK. Van KEES. LEEG. Een 140 meter hoge rekensom.
Een stapel bankbiljetten hoger dan de Dom.
Kees zette de computer aan en overwon.
Daar moet Utrecht straks trots op zijn:
betonplaten op elkaar stapelen,
dertig meter hoger dan het ragfijn staketsel van de Dom.
Zoveel zijn we opgeschoten in 640 jaar.
Indertijd bouwden we kathedralen,
singels, grachten van tijdloze schoonheid,
waarin de werkmanshand een ziel aanbracht.
Nu regeert het machinale.
Als je hoger dan de Dom wilt gaan,
doe dan iets wat er qua klasse naast kan staan.
Maar we krijgen drie flats op een rijtje.
Een goddeloos drie-eenheidje.
Dat moet dan “iconisch” heten.
Doen alsof het groen is bovenop
met een afgedankte kas, bomen in potten
en varens die langzaam de aarde vergeten.
De Dom, in diepe rouw,
kijkt straks uit op een 3D-geprint gebouw,
door en voor robots:
het Graf van de Onbekende Architect.
(Door computers werd hij genekt.)
Over Leidsche Rijn trekt een betonnen mist.
Ooit was bouwkunst kunst.
De Dom kijkt naar zijn kist.
Alexis de Roode
Project OurStories
Tussen 2017 en 2023 heeft het Gilde meegewerkt aan het project OurStories van Stichting AllOne. Hierbij zijn o.a. gedichten gemaakt op basis van verhalen van vluchtelingen en wijkbewoners. Er is een expositie “Gedachten lezen” met gedichten op borden gemaakt die jaren heeft rondgereisd. Met gedichten van:
- Els van Stalborch
- Fred Penninga
- Baban Kirkuki
De resultaten zijn hier op video te bekijken.
Eenzame uitvaart van dhr. Willem van Kampen (1944 – 2023)
13/9/23, St. Barbara, Utrecht
Dichter van dienst: Jan van der Haar
Verslag: Dorien Dijkhuis
Van cijfers naar letters
9: Uw achternaam telt negen letters. U bent negenenzeventig
geworden. Uw huisnummer was 54, opgeteld dus negen.
Veel meer is niet te rekenen op deze numerologische
wijze, maar we weten weinig over u. Wat zegt de negen?
Die is krachtig, ruimdenkend, sociaal en heel veel moois,
die wordt gesymboliseerd door brons en door dolfijnen.
U woonde in een fraaie flat die in 2005 werd opgeleverd in
Leidsche Rijn. U was toen eenenzestig. U koos ervoor
te leven in een jonge nieuwbouwbuurt met heel veel jeugd.
Daar trok u zich aan op, daar werd u blij van en daar keek u
graag naar. Met uw halfzus in Amsterdam was de relatie niet
best. En verder zullen er geen vrienden komen op uw uitvaart.
De weinigen zijn al dood: het resultaat van hoge ouderdom.
Uw begin, waarnaar werd uitgezien, staat niet in verhouding tot
uw einde. Dat zich jammerlijk voordeed in het kleinste kamertje
van het huis. Het is alsof je in Pompeï in de as wordt verrast door
de uitbarsting van de Vesuvius, door archeologen wordt ontdekt.
De mensen van de thuiszorg hebben u netjes gewassen, opgebaard.
En nu zwaaien wij, een klein kuddeke, u uit: Behouden vaart…
//
Op maandagmiddag komt er een mailtje binnen van Barbara Uitvaart: in Leidsche Rijn is op 8 september meneer Willem van Kampen overleden. Er is niet veel over hem bekend. De thuiszorg, die ’s ochtends voor een dichte deur stond, had de politie ingeschakeld. Na forcering van de deur troffen agenten meneer van Kampen dood aan op het toilet. Voor zover uitvaartondernemer Alice Rijnhout heeft kunnen nagaan is er geen partner en zijn er geen kinderen. Van de thuiszorg heeft ze vernomen dat er een halfzus in Amsterdam is, maar dat meneer van Kampen geen contact met haar had. Het zal dus een Eenzame Uitvaart worden.
Er is, zoals bijna altijd met Eenzame Uitvaarten, weinig tijd. Jan van der Haar, die zich gemeld heeft als Dichter van Dienst, gaat direct met het gedicht aan de slag. Ik reis via Google Streetview door de Edmond Audranstraat, de straat waar meneer van Kampen woonde, in de hoop een glimp van zijn interieur op te vangen of misschien zelfs van hem zélf. Met de tijdfunctie op Google Maps kan ik reizen in de tijd. In oktober 2009 is het grootste deel van deze wijk nog weiland. De flat van Wim van Kampen staat er dan al wel. Met reuzenpassen sjees ik naar het heden. In sneltreinvaart verrijzen huizen, flats en straten. Op de recentste beelden, van vorige zomer, ligt de Edmond Audranstraat zinderend in de zon. Spiegelende ramen, dor gras, blikkerende autodaken. Geen mens op straat. Iedereen schuilt tegen de hitte. Op één van de opritten een klein meisje in zomerjurk met step. Hier woonde meneer van Kampen, een heer op leeftijd alleen, in een nette flat met kindertekeningen van krijt op de gevel.
Jan denkt dat Wim van Kampen niet echt eenzaam was. Waarom zou je er op je eenenzestigste ánders voor kiezen in Leidsche Rijn te gaan wonen, een nieuwbouwwijk die barst van de jonge gezinnen met kinderen? Het is op de een of andere manier een troostrijke gedachte: er komt dan misschien niemand op zijn begrafenis en hij was dan misschien wel alleen, maar dat is iets anders dan eenzaam.
Op woensdagochtend 13 september schijnt de zon. Gelukkig, want er was na een volle week zomer regen voorspeld voor vandaag. En als er iets is dat een eenzame uitvaart nog triester maakt dat hij al is, is het slecht weer. De vier studenten in pak die de kist zullen dragen, wachten aan weerszijden van de poort op de begrafenisauto. Vogels fluiten in de bomen. St. Barbara baadt in het licht.
Als de auto met de blankhouten kist arriveert, gaat Alice Rijnhout voorop. Achter de auto volgen de dragers en Jan en ik sluiten de rij. De dragers tillen de kist uit de auto. Daarna lopen we achter de kist aan naar het veldje waar we al zo vaak zijn geweest: het ‘armenveldje’ zonder grafstenen, met plastic naambordjes die uit de aarde steken alsof ze de namen van exotische bomen in een hortus botanicus aangeven. Ik kijk af en toe om in de hoop iemand te zien die toch nog afscheid komt nemen. Maar het pad blijft leeg.
De dragers manoeuvreren de kist boven het graf, draaien een kwartslag en buigen eerbiedig voordat ze het veld verlaten. Jan leest zijn gedicht voor. Over het leven en de levendigheid waar meneer van Kampen ongetwijfeld van hield en over de eenzaamheid die ons aller lot is, wanneer het ons ‘gegeven’ is zo oud te worden als hij.
Ik leg een witte kurkumabloem op de kist, bij de twee rode rozen van de uitvaartondernemer. Achter de bomen en hagen die de begraafplaats omzomen, raast het verkeer over de Biltstraat en Waterlinieweg. Hier stilte, daar reuring. Daar leven, hier dood.
Een bij vliegt aan en strijkt neer op een van de rozen. Het is alsof ze een laatste groet brengt aan meneer van Kampen. Wanneer ze opstijgt en terugvliegt naar de bijenkasten die ergens in het groen rond de begraafplaats staan opgesteld, wordt de kist langzaam in het graf neergelaten. Ik gooi een schep zand op de kist. Dof ploft het op de houten deksel. Ook Jan schept wat zand. Dan lopen we terug naar de uitgang en praten nog even na met uitvaartondernemer Alice.
De dragers, die hun statige pakken en hoeden inmiddels hebben verruild voor spijkerbroeken en T-shirts, springen op hun fietsen, rijden de poort door, de weg op, de stad in.
RECTIFICATIE
In de fraai vormgegeven Utrechtse Gedichtenkrant (een initiatief
van het Utrechts Stadsdichtersgilde) is een storende tikfout
in het gedicht van gildelid Jan van der Haar geslopen.
Hieronder het gedicht in de oorspronkelijke tekst.
’s Heeren dreven
De fijndruppelige heiigheid viel over
onze silhouetten en het Utrechts land-
schap, dat over een bejaarde hoop grijs-
tinten bleek te beschikken en veel lucht.
Voor we de Beukenburgerlaan in liepen
hoorden we een boomsnoeier snerpen.
De takken lagen ingetogen op de grond.
Links, weer grijs en bomen verder, zagen
we ditmaal kleine pronte vogelbolletjes
bij elkaar: ik dacht aan winterkoninkjes.
We lachten om de bezige mollen rechts
van ons, die niet uitgegraven raken en
onvermoeid als wij hun weg vervolgen.
Jan van der Haar
Elf gedichten en duizenden ‘poëziekaarten’ voor Utrechts zorgpersoneel
Het Utrechtse Stadsdichtersgilde heeft gedichten geschreven voor het zorgpersoneel in Utrecht. Begin volgende week worden in totaal 4.500 poëziekaarten, met daarop de gedichten, uitgedeeld aan zorgmedewerkers in Utrechtse ziekenhuizen. Het gilde wil hen ‘een hart onder de riem steken nu de werkdruk hoog blijft’.
De elf stadsdichters schreven elk een nieuw gedicht voor de zorgmedewerkers. Ontwerper en illustrator Leine maakte er vervolgens verschillende kaarten van. Die kaarten worden komende week aan het zorgpersoneel uitgedeeld van het UMC Utrecht, het Diakonessenhuis en het St. Antonius Ziekenhuis.
Stadsdichters Ruben van Gogh en Els van Stalborch brengen de kaarten langs bij de ziekenhuizen, waar ze volgens het gilde ‘worden uitgedeeld tot ze op zijn’.
“De IC’s worden nu misschien wel leger, maar de werkdruk blijft vaak onverminderd hoog, zeker met al die inhaalzorg”, zegt Anne Broeksma, een van de stadsdichters.
“We doen dit niet alleen om te bedanken voor de afgelopen twee jaar, maar voor alle mensen die zó hard blijven werken aan het bereikbaar houden van de zorg voor iedereen.”
DUIC 4/2/2022
Jarige Domtoren krijgt nieuw stadsgedicht
Bij elke stap
In dit gedicht begint iemand een put te graven,
lopen mensen in molens in het licht van de maan.
Door voeten te verzetten worden stenen opgetakeld.
Wie hoger wil moet eerst de deken van de aarde opslaan.
Ik denk aan de Toren van Babel, die ene in Wenen
geschilderd door Bruegel. Een wervelstorm in steen gegoten.
Vanaf verre zeeën voeren schepen leem en kleisteen aan.
Mannen met bolle koppen slaan spijkers, kruipen als termieten
rond de laagste galerijen en niemand durft het gebouwde
nog in bedwang te houden.
In dit gedicht doet men het rustiger aan.
Hief een toren zich op in evenveel jaar als toen een mensenleven.
Mysterie op mysterie voor wie geen bouwtekening kan lezen
maar in dit gedicht spreekt men door zeven eeuwen heen
nog steeds dezelfde taal.
Hoor hoe de wind kolkt in de achthoekige lantaarn,
onrustig danst onder kledinglagen. Naar houvast zoekt,
ons dan weer laat gaan. Bij elke stap worden we dieper
in het steen getrokken. Bewegen de touwen langs vaste banen.
Komen we in het verleden aan.
Anne Broeksma
HET UTRECHTS STADSDICHTERSGILDE van Fred Peninnga
HET UTRECHTS STADSDICHTERSGILDE
We vroegen belet voor een goed toekomstgesprek
we sloegen de trom, de bazuinen geheven,
we droegen poëzie naar een eeuwiger leven.
We joegen doelgericht op een nest-eigen plek
aan het plein, tussen de mensen, niks verheven
op de Neude, wat het gilde wilde: een stek.
Aan kwetterende letteren nooit meer gebrek
Ton zag dat en heeft ons een plekje gegeven.
Bibliotheek en poëzie gaan met elkaar
door één deur. Dat heet verbinding of relatie
of als het toch moet rijmen: een bijzonder paar!
In beginsel is Ton een man van de regie
de gedroomde directeur, de chef, de baas, maar
het laatste woord blijft altijd aan de poëzie.
Fred Penninga
(lid van het Utrechts Stadsdichtersgilde)