Dorien Dijkhuis

Dorien Dijkhuis (1978) maakt sinds januari 2021 deel uit van het Gilde. Haar debuutbundel Waren we dieren verscheen in 2019 bij Uitgeverij Nieuw Amsterdam. Behalve poëzie schrijft ze korte verhalen en reisessays. Daarnaast is ze freelance journalist.

Wat is je relatie met Utrecht?

In 1997 kwam ik naar Utrecht om Nederlands te studeren. Ik was meteen verliefd op de stad. Tijdens mijn studietijd werkte ik in een café in de binnenstad waar ik cappuccino’s schonk aan Ingmar Heytze die daar in een hoekje aan gedichten werkte. Het is me nooit gelukt ook maar één regel te lezen van wat hij schreef, maar enkel zijn aanwezigheid motiveerde me om zelf ook gedichten te schrijven. Die overigens niemand mocht lezen. Momenteel woon en werk ik alweer vijftien jaar in mijn lievelingswijk Lombok.

Wat zijn je aandachtsgebieden en specialismen als dichter?

Mijn gedichten gaan veelal over afstand – in zowel tijd als ruimte – en het verlangen die afstand op te heffen. Ze gaan over verbinding en wat het betekent verbonden te zijn.

Ik geloof sterk in de orale traditie van poëzie. Poëzie moet niet alleen worden gelezen, maar ook gehoord. Daarom treed ik graag en veel op. Een goed optreden kan magisch zijn. Soms ontstaat er een haast tastbare concentratie, een connectie tussen dichter en publiek.

Schrijven is het fijnste wat er is, maar kan ook best eenzaam zijn. Ik zoek daarom graag samenwerkingen met andere dichters en kunstenaars. Momenteel werk ik met een componist, een illustrator en een Virtual Reality-bouwer aan een poëtische VR-installatie. En ik treed veel op met musici. Ook allemaal uit Utrecht trouwens 🙂

Waar vinden we meer info?

Op mijn website www.doriendijkhuis.nl

En een gedicht?

Voor een poëtisch-muzikale samenwerking met de band Konekt: Dakrand > https://soundcloud.com/user-250087072/dakrand

Voor een video-opname in de rondgang van de Domtuin: Ruggengraat > https://www.cityofliterature.nl/en/auteur/dorien-dijkhuis/

En op ‘papier’:

Iktsuarpok

 

aan de overkant op het balkon zwaait iemand

iemand uit

op een sneeuwvlakte vertelt een televisiepresentator

hoe je een iglo bouwt en hoe warm het daar kan zijn

bij het stoplicht op de hoek schudt een hond

water uit zijn vacht, vecht een man

met zijn paraplu, klapt hem dicht, keert

zijn gezicht naar een waterige zon

de derde keer vandaag dat ik je

in een ander verwacht

Eskimo’s neuzen niet ter afscheid

maar om adem te delen, welkom te heten

ik denk aan paarden, hoe ze neus aan neus

zacht dampend in het veld kunnen staan

en hoe de wereld klinkt

wanneer het sneeuwt

het is trouwens niet waar wat ze

over Eskimo’s beweren

wel kennen ze een woord

voor verwachtingsvol hopen, het verlangen

voortdurend naar het raam te lopen

de straat af te speuren, te zien

of je er al haast bent