Eenzame uitvaart van dhr. Willem van Kampen (1944 – 2023)
13/9/23, St. Barbara, Utrecht
Dichter van dienst: Jan van der Haar
Verslag: Dorien Dijkhuis
Van cijfers naar letters
9: Uw achternaam telt negen letters. U bent negenenzeventig
geworden. Uw huisnummer was 54, opgeteld dus negen.
Veel meer is niet te rekenen op deze numerologische
wijze, maar we weten weinig over u. Wat zegt de negen?
Die is krachtig, ruimdenkend, sociaal en heel veel moois,
die wordt gesymboliseerd door brons en door dolfijnen.
U woonde in een fraaie flat die in 2005 werd opgeleverd in
Leidsche Rijn. U was toen eenenzestig. U koos ervoor
te leven in een jonge nieuwbouwbuurt met heel veel jeugd.
Daar trok u zich aan op, daar werd u blij van en daar keek u
graag naar. Met uw halfzus in Amsterdam was de relatie niet
best. En verder zullen er geen vrienden komen op uw uitvaart.
De weinigen zijn al dood: het resultaat van hoge ouderdom.
Uw begin, waarnaar werd uitgezien, staat niet in verhouding tot
uw einde. Dat zich jammerlijk voordeed in het kleinste kamertje
van het huis. Het is alsof je in Pompeï in de as wordt verrast door
de uitbarsting van de Vesuvius, door archeologen wordt ontdekt.
De mensen van de thuiszorg hebben u netjes gewassen, opgebaard.
En nu zwaaien wij, een klein kuddeke, u uit: Behouden vaart…
//
Op maandagmiddag komt er een mailtje binnen van Barbara Uitvaart: in Leidsche Rijn is op 8 september meneer Willem van Kampen overleden. Er is niet veel over hem bekend. De thuiszorg, die ’s ochtends voor een dichte deur stond, had de politie ingeschakeld. Na forcering van de deur troffen agenten meneer van Kampen dood aan op het toilet. Voor zover uitvaartondernemer Alice Rijnhout heeft kunnen nagaan is er geen partner en zijn er geen kinderen. Van de thuiszorg heeft ze vernomen dat er een halfzus in Amsterdam is, maar dat meneer van Kampen geen contact met haar had. Het zal dus een Eenzame Uitvaart worden.
Er is, zoals bijna altijd met Eenzame Uitvaarten, weinig tijd. Jan van der Haar, die zich gemeld heeft als Dichter van Dienst, gaat direct met het gedicht aan de slag. Ik reis via Google Streetview door de Edmond Audranstraat, de straat waar meneer van Kampen woonde, in de hoop een glimp van zijn interieur op te vangen of misschien zelfs van hem zélf. Met de tijdfunctie op Google Maps kan ik reizen in de tijd. In oktober 2009 is het grootste deel van deze wijk nog weiland. De flat van Wim van Kampen staat er dan al wel. Met reuzenpassen sjees ik naar het heden. In sneltreinvaart verrijzen huizen, flats en straten. Op de recentste beelden, van vorige zomer, ligt de Edmond Audranstraat zinderend in de zon. Spiegelende ramen, dor gras, blikkerende autodaken. Geen mens op straat. Iedereen schuilt tegen de hitte. Op één van de opritten een klein meisje in zomerjurk met step. Hier woonde meneer van Kampen, een heer op leeftijd alleen, in een nette flat met kindertekeningen van krijt op de gevel.
Jan denkt dat Wim van Kampen niet echt eenzaam was. Waarom zou je er op je eenenzestigste ánders voor kiezen in Leidsche Rijn te gaan wonen, een nieuwbouwwijk die barst van de jonge gezinnen met kinderen? Het is op de een of andere manier een troostrijke gedachte: er komt dan misschien niemand op zijn begrafenis en hij was dan misschien wel alleen, maar dat is iets anders dan eenzaam.
Op woensdagochtend 13 september schijnt de zon. Gelukkig, want er was na een volle week zomer regen voorspeld voor vandaag. En als er iets is dat een eenzame uitvaart nog triester maakt dat hij al is, is het slecht weer. De vier studenten in pak die de kist zullen dragen, wachten aan weerszijden van de poort op de begrafenisauto. Vogels fluiten in de bomen. St. Barbara baadt in het licht.
Als de auto met de blankhouten kist arriveert, gaat Alice Rijnhout voorop. Achter de auto volgen de dragers en Jan en ik sluiten de rij. De dragers tillen de kist uit de auto. Daarna lopen we achter de kist aan naar het veldje waar we al zo vaak zijn geweest: het ‘armenveldje’ zonder grafstenen, met plastic naambordjes die uit de aarde steken alsof ze de namen van exotische bomen in een hortus botanicus aangeven. Ik kijk af en toe om in de hoop iemand te zien die toch nog afscheid komt nemen. Maar het pad blijft leeg.
De dragers manoeuvreren de kist boven het graf, draaien een kwartslag en buigen eerbiedig voordat ze het veld verlaten. Jan leest zijn gedicht voor. Over het leven en de levendigheid waar meneer van Kampen ongetwijfeld van hield en over de eenzaamheid die ons aller lot is, wanneer het ons ‘gegeven’ is zo oud te worden als hij.
Ik leg een witte kurkumabloem op de kist, bij de twee rode rozen van de uitvaartondernemer. Achter de bomen en hagen die de begraafplaats omzomen, raast het verkeer over de Biltstraat en Waterlinieweg. Hier stilte, daar reuring. Daar leven, hier dood.
Een bij vliegt aan en strijkt neer op een van de rozen. Het is alsof ze een laatste groet brengt aan meneer van Kampen. Wanneer ze opstijgt en terugvliegt naar de bijenkasten die ergens in het groen rond de begraafplaats staan opgesteld, wordt de kist langzaam in het graf neergelaten. Ik gooi een schep zand op de kist. Dof ploft het op de houten deksel. Ook Jan schept wat zand. Dan lopen we terug naar de uitgang en praten nog even na met uitvaartondernemer Alice.
De dragers, die hun statige pakken en hoeden inmiddels hebben verruild voor spijkerbroeken en T-shirts, springen op hun fietsen, rijden de poort door, de weg op, de stad in.