Stadsgedicht: Niemand is een eiland
Hans Kuperus heeft afscheid genomen als chef van het kabinet van de burgemeester van Utrecht. Hij diende onder 5 burgemeesters: Lien Vos, Annie Brouwer, Ivo Opstelten, Aleid Wolfsen en de huidige burgemeester Jan van Zanen. Op 5 juli droeg Gildemeester Onno Kosters onderstaand gedicht voor bij de afscheidsreceptie, in aanwezigheid van Cuperus en burgemeester Van Zanen. Het gedicht werd ook in het AD gepubliceerd.
Niemand is een eiland
Voor Hans Kuperus
Een stad staat als een drinkglas op de aarde
die ervaren, onverstoorbaar en bedaard
door het heelal tolt: door het onmeetbaar zwart
dat als twee Maagdenburger halve bollen
om de aarde sluit. Er landt wasem op het glas:
teken daar de Dom in en de plaats ontstaat
waarmee hij zich verweven heeft,
waarmee hij in verwantschap leeft.
Zichzelf is men ten dele; niemand is een eiland.
De stad is stuurs, de hand van wie hem stuurt
lijkt vast en vindingrijk: vingers wijzen,
de palm ontvangt, de muis verwarmt, de rug
veegt hem bij tijden het geprangde voorhoofd af.
De meester die zichzelf niet méér volkomen voordoet
dan hij is, de eigen onvolmaaktheid als een feit
aanvaardt, vertrouwt op iemand anders hand
voor boven het hoofd, tegen onheil bestand.
Zichzelf is men ten dele; niemand is een eiland.
Die hand boven het hoofd, de leuning in de rug.
Wegbereider, werkbeheerder, puinbezweerder.
Sterke arm, brede schouders, poten in de grond.
Embargoweger, aandachtgever, stofjeveger.
‘Eén blik of knikje is genoeg.’ Vijf burgemeesters
wisten zich, de stad in zíjn haarvaten wetend, raad.
De stad als glas zien toont de stad in elke toestand.
Vijf meesters en hun burgers raakten via hem verwant.
Zichzelf is men ten dele; niemand is een eiland.
Onno Kosters