Stadsgedicht Hanneke van Eijken
Voor het fluiten
Ik leg een hand op een steen op en nog een steen
de dag is een muur waar je overheen kijkt
ik leg een hand op geschiedenis
ik voel hoe de steen onder mijn hand breekt
de nacht is de scherpe punt van een potlood
het grafiet dat onder mijn nagels blijft hangen
de dag is een muur waar je overheen kijkt
ik leg een hand op geschiedenis
ik voel hoe de steen onder mijn hand breekt
de nacht is de scherpe punt van een potlood
het grafiet dat onder mijn nagels blijft hangen
land van tarwe
waar de nesten van spreeuwen
lampionnen vormen naast dit land van graan
waar de nesten van spreeuwen
lampionnen vormen naast dit land van graan
boven een dorp waar iemand snel zijn schapen binnenhaalt, de stad
waar een meisje haar hond door brokstukken draagt
een moeder schreeuwt
waar een meisje haar hond door brokstukken draagt
een moeder schreeuwt
waar jongens zich opnieuw moeten uitvinden
in het donker haasten mensen zich
in ondergrondse kamers en gangenstelsels
gonzend van de stemmen
in het donker haasten mensen zich
in ondergrondse kamers en gangenstelsels
gonzend van de stemmen
aan de haven staat een man die geluidloos de nacht in gilt
hij legt zijn hand op het hoofd van zijn kind
hij legt zijn hand op het hoofd van zijn kind
zijn vrees is een zwerfkei
zijn hoop begint als kristal
onder zijn vingertoppen te zingen
zijn hoop begint als kristal
onder zijn vingertoppen te zingen
vlak voor het fluiten begint