Eenzame Uitvaart van mevrouw Hendrikje Jacoba Maria (Hennie) Apperloo (8 juli 1944 – 17 maart 2022)

Gedicht: Alexis de Roode
Verslag: Dorien Dijkhuis

 

Nachtwacht

Ze werd geboren in de laatste oorlogszomer
en kroop heelhuids de hongerwinter uit.
Dat haar moeder uit Oostenrijk kwam,
daar kon ze toch niets aan doen.
Er was een echtgenoot, heel eventjes.
Ze werd een Heilsoldaat en bleef het.

En ergens begonnen stemmen te spreken.
Als binnen niet aansluit op buiten
wil je de deur soms liever sluiten,
het verborgen leven is zichzelf genoeg.
De oude vrienden raakten op afstand,
maar Jezus bleef. En Jipje en Winni.

Lief en in de war. Dichter bij de dood
eenvoudig en eerlijk als een kind.
In het ziekenhuis werd ze ieders lieveling.
Ze zong en bad en schonk weg wat ze had.
Ze borduurde de Nachtwacht na,
die mocht naar het Rijksmuseum.

’s Nachts als de stemmen scholden
en haar kinderen in de schoenen schoven
miste ze de poezen en de steun van Riet.
Bij Kruidvat kocht ze kattensnoepjes
in drie smaken: zalm, kip-kaas, octopus,
voor als ze weer naar huis zou mogen.

Ze dacht nog niet dat ze ging sterven.
Onze Lieve Heer had het te druk voor haar,
hij wilde haar nog niet hebben.
Tot hij ten slotte toch tijd voor haar maakte.
Nu is ze naar huis, naar wie op haar wacht –
“als een kaarsje brandend in de nacht”.

Alexis de Roode, 24 maart 2022

 

Op vrijdagmiddag komt er een mailtje binnen van de gemeente: in het Antonius Ziekenhuis in Leidsche Rijn is op zevenenzeventigjarige leeftijd mevrouw Hendrikje Jacoba Maria Apperloo overleden. Voor zover uitvaartondernemer Enid van Schagen van PCB Uitvaartzorg heeft kunnen nagaan, is er geen partner, zijn er geen kinderen en valt er met het enige contact van mevrouw Apperloo waarvan men in het ziekenhuis op de hoogte was geen contact te leggen. Het zal dus een Eenzame Uitvaart worden.

Alexis de Roode meldt zich als Dichter van Dienst. Speurend naar informatie om het gedicht te kunnen schrijven, belt hij met de uitvaartondernemer en het ziekenhuis. Hij krijgt onder andere Ramon Goossen aan de lijn. Hij is geestelijk verzorger bij het Antonius Ziekenhuis en heeft mevrouw Apperloo tijdens de laatste maanden van haar leven geestelijk bijgestaan. Volgens hem was ze een warme hartelijke vrouw, maar wel met een psychiatrische achtergrond waardoor ze soms ook in de war was. Met de informatie die hij her en der krijgt, zet hij zich aan het gedicht.

Op donderdag 23 maart schijnt de zon. Begraafplaats St. Barbara baadt in het licht. Sinds de vorige keer dat we hier voor een Eenzame Uitvaart waren, zijn de bomen en de struiken uitgelopen. Alles barst van het nieuwe blad. Als Alexis en ik elk met een bosje bloemen de poort van de begraafplaats doorstappen, is het daar niet leeg, zoals meestal met Eenzame Uitvaarten, maar staat er een groepje mensen te wachten op de kist.

Alexis herkent geestelijk verzorger Ramon Goossen. De anderen, drie dames en een heer, zijn gekleed in het uniform van het Leger des Heils. Alexis wist dat er mogelijk iemand van die organisatie zou komen. Al bellend had hij een link tussen mevrouw Apperloo en het Leger des Heils ontdekt. Alexis was degene die het Leger eerder deze week op de hoogte gebracht had van haar overlijden. Maar dat er vier afgezanten zouden komen, dat had hij niet verwacht.

Als we traag achter de kist aan lopen en op zachte toon kennismaken met de overige begrafenisgasten, komen we erachter dat mevrouw Apperloo zelf ook haar hele leven ‘heilsoldaat’ is geweest: officier. Ze heeft veel gedaan voor het werk van Majoor Bosshardt in Amsterdam. De aanwezige heilsoldaten hebben haar allen goed gekend en veel met haar gewerkt. Eén van hen, mevrouw Paula Steeksma, was veertig jaar lang heel goed met haar bevriend. Ze zagen elkaar iedere zondag totdat mevrouw Apperloo onder invloed van een vriendin met dezelfde psychiatrische problematiek onlangs naar Cockengen verhuisde waar ze afgesneden raakte van haar sociale contacten. Paula Steeksma raakte haar tot haar verdriet uit het oog. Ze had niet eens meer een adres. Ze kan nog amper bevatten dat haar vriendin er niet meer is. En ook niet dat ze een gemeentelijke uitvaart en geen gewone begrafenis krijgt. ‘Ik snap er niks van’, zegt ze zacht. ‘Hennie is altijd goed verzekerd geweest. Ze heeft haar hele leven premie betaald. Hoe kan dit nou?’

Eenmaal bij het graf waar de kist zal worden neergelaten blijken we amper met zijn allen op het pad te passen. Op dit deel van het kerkhof, ook wel het ‘armenveld’ genoemd, zijn de paadjes smal. Maar het voelt goed om met zoveel mensen te zijn. Het is toch altijd wat we hopen zodra er een melding voor een Eenzame Uitvaart komt: dat de uitvaart toch niet eenzaam blijkt te zijn. Wat het óók anders maakt dan anders is dat Ramon Goossen een liturgie heeft gemaakt. Hij deelt de blaadjes uit. Zelf noemt hij het klein en bescheiden, maar dat er hier bij het graf toch een ‘dienst’ is en warme woorden worden gesproken, voelt warm en groots. Dit is hoe troost voelt.

In een persoonlijk verhaal roept hij de laatste drie maanden van het leven van Hennie Apperloo in herinnering. Haar vertrouwen in God, haar gastvrijheid en gulheid en haar liefde voor zingen. Er volgen een gebed en een Bijbellezing uit Johannes 6. Daarna leest Alexis het gedicht voor dat hij heeft geschreven. Hij verontschuldigt zich bij voorbaat voor de gebrekkigheid ervan: in het afgelopen half uur is hij zoveel méér te weten gekomen over het leven van Hennie Apperloo dat hij het gedicht het liefst zou willen herschrijven, wat hij later ook zal doen. Desondanks zijn zijn regels mooi en troostrijk.

Majoor Gerda Bos neemt het woord. Zij heeft Hennie goed gekend en nauw met haar samengewerkt. Ze vertelt over die vriendschap, over de slechte tijden die Hennie vanwege haar psychiatrische achtergrond heeft gekend, maar ook over haar grote bijdrage aan de samenleving als heilsoldaat.

Als ze is uitgesproken sprenkelt Ramon Goossen met een grote zwarte kwast weiwater over de kist en bidt om zegen over het graf. Aarde tot aarde, stof tot stof, as tot as. In de naam van de Vader, de zoon en de Heilige geest.

Samen zeggen we het Onze Vader. Ramon vertelt over het lied dat Hennie Apperloo zo dierbaar was. Ze kon in de laatste weken van haar leven amper nog praten, laat staan zingen, maar toen Ramon de laatste keer bij haar was en het lied aan haar bed voor haar zong, was ze in staat de tekst met hem mee te spreken. Ramon had het willen oplezen, maar de heilsoldaten zetten in: mijn God is waarlijk God voor mij. Het klinkt breekbaar en krachtig tegelijk op de verder stille begraafplaats die na het lied nog stiller klinkt.

Wanneer we een voor een afscheid hebben genomen, praten we nog wat na. Paula Steeksma slikt haar verbijstering weg over het feit dat haar vriendin een gemeentebegrafenis heeft gekregen. ‘Dan ben je zo lang heilsoldaat geweest…’, zegt ze. ‘Hennie had een uitvaart in de kerk verdiend. Met alles erop en eraan. En met een heleboel mensen. Ze was erg geliefd.’

Toch is iedereen ook blij dat de uitvaart niet ‘eenzaam’ was, zoals aanvankelijk werd gevreesd.

‘Het was dan wel sober, maar toch ook waardig’, besluit majoor Bos. Ze geeft Paula Steeksma een arm, die zich heeft omgedraaid naar de uitgang. Together we’re one, staat er op de rug van haar Leger des Heils-uniformjas. Samen lopen ze terug naar de auto.

Dorien Dijkhuis